Op een mooie herfstdag bezoek ik het kerkhof van mijn geboortedorp. Het graf van Jacqueline ligt er verlaten bij. De zerk is van mos en bladeren ontdaan en de planten zijn gesnoeid, maar toch. De foto in het plastic hoesje is bijna niet meer zichtbaar.
Voor de zoveelste keer zie ik voor me hoe de touwen onder de afgezonken, lege kist getrokken werden. Het was een toneelstuk dat opgevoerd werd ter onzer geruststelling. Dat er toch een plekje voor haar was waar ze tot rust kon komen. Een graf zonder lijk.
Plotseling voel ik dat er iemand naar me staat te kijken. “Eric?” vraagt een oude man met een droevige glimlach op zijn gezicht. Pas als ik vlak voor hem sta herken ik de ogen en nu langzaam aan ook het hele gezicht. Ik knik en hij geeft me een hand. Het is Jan Brouwers. Zijn haar is geel geworden en zit helemaal in de war. We wisselen wat beleefdheden uit en dan nodigt hij mij plotseling uit voor een kop koffie bij hem thuis. Ik geef er de voorkeur aan om alleen te zijn met mijn gedachten maar toch loop ik met hem mee.
“Ik wil je iets laten zien”, zegt Jan als we de koffie op hebben en hij wenkt me mee. Hij doet zijn klompen uit en gaat mij voor, de trap op. Op de overloop, voor Theo’s kamer, blijven we staan. Hij aarzelt lang. Ik vraag me af wat hij gaat doen. Ik ben hier jaren niet geweest. Dan slaat hij een kruis. Ik doe het ook om hem niet teleur te stellen. Ik schrik als zijn hand naar de klink gaat. Even blijft die daar liggen. Hij staart naar de grond. Dan drukt hij de klink naar beneden en zet zijn knie tegen de deur. Het hout protesteert luid. De schemerlamp floept aan. Die doet het nog na al die jaren! Ik werp een blik naar binnen in de voor mij zo bekende ruimte. Een laag stof bedekt alle voorwerpen in de hele kamer. “Sinds die dag is hier niemand meer geweest”. Ik zie aan hem dat hij moeite heeft met deze beslissing. “Jan, het hoeft niet.” zeg ik “denk er nog eens over na”. Zonder antwoord keert hij me de rug toe en daalt hij zwijgend de trap af.
Ik voel een angst die ik niet goed thuis kan brengen. Een angst om overmand te worden door verdriet. Niet om Theo. Dat verdriet is op. Maar het verdriet om het loslaten. Het was hun heiligdom. Ze klampten zich vast aan zijn cellen die in de kamer onzichtbaar aanwezig moesten zijn. Niets mocht die laatste fysieke herinnering verstoren. Nu is het moment gekomen dat dat wel mag. Onwillekeurig gaan mijn gedachten naar Jacqueline. die hier ook vaak met mij kwam. Moet ik haar ook laten gaan? Mijn blik wordt wazig. Voorzichtig stap ik over de drempel. Mijn hoofd schiet vol met herinneringen.
Langs de muur onder het kruis met de Jezus-figuur, staat het bed waarop we onze eerste joint rookten. Ik kan zijn gezicht niet meer voor de geest halen. Ik zie nog wel de eng witte rubberpop die ze uit het water trokken maar dan zonder gezicht. Ik heb te vaak aan hem gedacht om het nog te kunnen zien.
Aan Jacqueline denk ik nog alleen maar in foto’s van haar gezicht en verder één grote leegte omdat haar lichaam nooit teruggevonden is. Ik voel me eenzaam in deze ruimte. Nu ik mijn blik door de kamer laat gaan zie ik ons drieën weer zitten op het bed. Jacqueline in het midden. Toen hij die eerste joint aan haar doorgaf deed hij dat heel voorzichtig, zonder haar aan te raken.
Ze flirtte altijd een beetje met Theo. Hij werd dan rood en zij vond dat grappig. Ze voelde haar invloed die ze had op mannen. Ik zag hoe ze die avond haar benen langzaam over elkaar had gedaan. Haar rok was daarbij helemaal opgeschort en je kon een groot stuk van haar mooie dijbeen zien. Theo was de hele tijd voor zich uit blijven kijken. Zelfs als hij praatte had hij ons niet aangekeken, omdat hij dan het naakte stuk been zou moeten zien.
“Je bent een gemeen loeder”, had ik gezegd toen we naar huis reden. “Ben jij jaloers op je beste vriend Eric?” had ze geantwoord. Ik voel weer een steek in mijn hart omdat ik dat toen gezegd heb. Ze was het allermooiste wat er ooit in mijn leven is geweest. Van de ene op de andere dag verdween ze uit dat leven.
Een maand later verloor ik Theo. Hij verdronk in de kleiput onder vreemde omstandigheden. Hij werd in het midden van het water op de bodem gevonden. Het was daar zestien meter diep. Een roeiboot dreef niet ver van die plek rond. Hij kon niet zwemmen. Iedereen dacht aan zelfmoord. Maar waarom?
Ik laat mijn blik door de kamer gaan. Bij elk object komt een herinnering naar boven. Plotseling herinner ik me iets bijzonders! Waar was ook alweer onze “schatkamer”? Onder de tafel! Ik schuif de tafel en het vloerkleed aan de kant. Er ontstaat een kale plek in het stof. Hier is nooit meer iemand geweest! Ik zie meteen welke plankjes het zijn en draai de schroeven los met mijn zakmes.
Ik kan de planken gemakkelijk loswrikken. Het voelt aan als grafschennis, maar iets drijft mij voort. In de ruimte tussen de balken zit de juten zak. Het is alsof ik een kamertje open in mijn geheugen dat al die jaren gesloten is geweest. Ik haal de zak er voorzichtig uit. Met trillende vingers peuter ik de knoop los en houd hem schuin omhoog boven de tafel. Er rollen allerlei bekende voorwerpen uit. Het pijpje, een stukje stuff, de metalen aansteker van zijn opa. Maar mijn ogen volgen eigenlijk maar één voorwerp, dat vlak voor de rand tot stilstand komt. Ik herken het onmiddellijk! Ik blijf er naar staren. Allerlei gedachten verdringen zich in mijn hoofd en vragen tegelijk om mijn aandacht.
“Het is Jacquelines armband!”, zeg ik hardop alsof ik het tot me wil laten doordringen.
De stenen glinsteren in het licht van de schemerlamp. Het zweet breekt me aan alle kanten uit. Het is de armband die ik Jacqueline cadeau heb gedaan toen ze 18 werd! Ik zie weer hoe ze hem trots ronddraaide om haar mooie gebruinde arm zodat de stenen schitterden in het licht van de kaars.
Ik staar naar de hypnotiserende flikkeringen. Ik hoor een echo van mijn fluisterende stem die nu in één keer tot mijn bewustzijn doordringt. “Hoe komt die armband hier?” Ik staar ongelovig naar de stenen. Mijn hart bonst in mijn keel. Een verschrikkelijke gedachte komt bij me op. Hoe kon Theo de armband hebben?
Toen Jacqueline verdwenen was kreeg ik van haar ouders toestemming om al haar spullen te doorzoeken! Ik wilde alleen de armband als herinnering! Maar hij werd nooit gevonden. Ze moest hem gedragen hebben toen ze verdween!
Een stem fluistert steeds dezelfde woorden, maar het is niet de hare: “Ben jij jaloers op je beste vriend Eric”? Allerlei herinneringen schieten door mijn hoofd met Theo en mij, toen we nog met z’n tweeën waren.
We speelden met een groep pubers heel vaak oorlogje in het bos achter de kazerne. We maakten kampvuren en gedroegen ons als guerrilla’s die in de jungle moesten overleven. Zonder medeweten van de anderen werkten Theo en ik aan onze geheime schuilplaats. Soms trokken we ons daarin terug om te kijken of de anderen ons daar konden vinden. Soms zaten we daar terwijl de anderen onder ons doorliepen. We konden onze lach dan niet houden, maar de anderen hebben de schuilplaats nooit gevonden. Het bleef iets van Theo en mij.
Onze schuilplaats was ons geheim en werd uiteindelijk de basis van onze unieke, onverwoestbare vriendschap.
Plotseling zie ik het voor me. Alles valt op zijn plaats. Onze schuilplaats is de enige plek waar nooit gezocht is! Theo was de enige die ik nooit verdacht heb!! Mijn god dat ik dit durf te denken! Laat het niet waar zijn alsjeblieft! Maar ik moet het weten! Ik moet er naar toe! Nu! Ik móet alleen gaan!
Ik spring overeind, de tafel valt om. Ik grijp de armband en ren de trap af. Jan staat met open mond in de gang. Zijn lippen bewegen maar ik hoor niet wat hij zegt. Ik duw hem aan de kant en ren het huis uit.
De dikke bramenstruiken groeien tot op heuphoogte. Ik móet er doorheen. De pijpen van mijn broek scheuren en kleuren rood door het bloed dat langs mijn benen omlaag sijpelt. Ik voel de pijn niet. Ik heb maar één gedachte. Ik hoor mezelf hijgend van inspanning de woorden prevelen. “Lieve god laat dit alsjeblieft niet waar zijn. Ik smeek u laat het niet waar zijn!”
Het kazerneterrein is verlaten. Het gaas van de omheining zit los en met een forse ruk trek ik het zover omhoog dat ik er onderdoor kan. In de verte staan de barakken en een verroest legervoertuig.
Nat van het zweet kom ik aan bij de rand van het bos en wring mezelf tussen de eikenbomen en kastanjes door. Hoe dieper ik in het bos doordring hoe donkerder het wordt.
Plotseling staat hij daar, vlak voor me. Groter en imposanter dan in mijn herinnering. Ik kijk langs de stam omhoog maar zie niets bijzonders. Is het wel hier? Ik wroet met mijn handen in de bemoste bast. Daar voel ik iets. De kabel. Hij is overwoekerd met bladeren en takken, maar staat nog steeds strak gespannen. Ik breek een paar vingernagels maar dan schiet de knoop los.
Er komt iets tot leven, hoog boven mij. Een zware touwladder dendert naar beneden, gevolgd door een regen van takken, kastanjes en bladeren. Vlak boven de grond deint hij een paar keer op en neer en komt dan tot stilstand. De sporten zijn nauwelijks aangetast. De ladder hangt daar als een uitnodiging van god om de waarheid zelf in ogenschouw te komen nemen.
Mijn handen beven als ik de touwen vastpak en me omhoog wurm. De ladder slingert hevig. Het wordt licht in mijn hoofd. Alles om mij heen vervaagt. Plotseling lijk ik stemmen te horen daar boven. Of zijn ze in mijn hoofd? “Komt er nou nog wat van, Eric?” Het is Theo. Ik schrik. Zijn stem klinkt spottend. Dan hoor ik gegiechel. Jacqueline! Tranen wellen op in mijn ogen, zou het kunnen dat..
“Jacqueline, ben jij daar?”, fluister ik vertwijfeld. Ik hoor de duizendvoudige echo van de woorden in mijn hoofd. Dan hoor ik haar vreselijk gillen! ”Nee Theo nee! Eric, help me! Help me dan!” Ik probeer sneller omhoog te komen, maar het harde eikenhout is glad en ik glij van de treden. Dan bereik ik de laatste.
Ik voel mijn lichaam niet meer. Het is donker onder de bladeren. Het duurt even voor mijn ogen iets waarnemen. Ik zie de contouren van een matras, die bezaaid is met zwammen. Mijn hoofd zwenkt als een camera van links naar rechts.
Plotseling krijg ik het ijskoud. Ik begin over mijn hele lichaam te beven. Mijn spieren worden helemaal slap.
Ik houd me krampachtig vast om niet naar de beneden te vallen. De tranen stromen over mijn wangen. Ik hoor mijn hart sneller en sneller kloppen. Ik staar naar die plek. Met één trillende hand probeer ik de paddenstoelen aan de kant te vegen. Ik moet heftig overgeven. Pas dan herken ik het object dat door de deken van paddenstoelen breekt. Het is een menselijke schedel. Iets verder naar beneden zie ik stukken verweerde stof. Dan weet ik het zeker!
Het is de jurk die ze droeg toen ik haar voor het eerst zag!
Wil je mijn spannende verhalen elke week lezen? Volg me dan! Klik links onderaan deze pagina op de knop en vul je emailadres in! I love it! Eric
Klik hier voor de armband deel 2