Het Dagboek
De zon was nog niet helemaal op en Henk stond even met boer Thijssen, Wim voor vrienden, op het erf te praten. Daar had hij zojuist de melkbussen opgeladen. De merrie was al naar de volgende oprit gelopen en zou daar geduldig op hem wachten. Henk wreef in zijn handen en blies erop. Zijn adem deed hem denken aan de stoom die soms afgeblazen werd bij de melkfabriek. Het was -7.
Ze maakten een praatje over het weer. Het vroor al weken en iedereen in het dorp begon genoeg te krijgen van de kou en de gladheid.
Plotseling hoorde Henk een onverwacht geluid. Met een ruk draaide hij zijn hoofd naar de straat en meteen realiseerde hij zich wat er aan de hand was.
Wim tuurde, met dichtgeknepen ogen tegen de koude wind, naar de merrie. Verbaasd zagen ze hoe die grote wolken uitstotend de platte wagen met melkbussen over het knerpende ijs trok en de volgende onverharde weg, voor de eerste keer in 16 jaar oversloeg.
Hun ogen gingen terug naar die weg. Er was niets te zien. Dat wil zeggen er stonden geen bussen.
De boerderij van Jan lag er stil bij. Er brandde licht maar er kwam geen rook uit de schoorsteen. Henk verzamelde moed, keek Wim even aan en draaide zich toen om. “Ik ga kijken wat er aan de hand is”.
“Wacht ik trek even iets aan” zei Wim. Hij pakte snel een jas en een das van een haak in de schuur en Henk was opgelucht dat hij niet alleen hoefde te gaan.
Langzaam, om niet te vallen of een enkel te breken stapten ze over de bevroren karresporen. In gedachten waren ze bij de vreselijke gebeurtenissen rond de zelfmoord van Jan’s enige zoon Theo.
De stal was open en binnen was het een stuk warmer. Toen ze de deur achter zich dichttrokken begonnen de koeien hard te loeien en ze keken hen met grote ogen aan terwijl ze aan de kettingen rukten.
Er brandde licht in de woonkamer en in de keuken maar de grote houtkachel was uit. Op het geruite tafelkleed lag een opengeslagen boekje, waarschijnlijk een bijbel, Jan was streng gelovig.
Henk riep een paar keer zijn naam, maar er kwam geen reactie. Toen Wim het licht op de overloop zag liep hij de trap op en Henk volgde hem. In de slaapkamer lagen Jan’s overall en zijn klompen op de grond.
Restte de kamer van Theo. Dat was de enige plek in het huis waar ze nog niet gekeken hadden.
De deur stond op een kier en er viel licht op de overloop. Wim die niet als eerste naar binnen durfde maakte plaats voor Henk. Ze keken elkaar aan om bij elkaar steun te vinden voor wat komen ging.
Henk slikte en duwde met een vinger tegen de deur, maar hij moest zijn knie gebruiken om hem verder open te krijgen. De deur kraakte hevig en toen er een groter wordende lichtkegel op de vloer van de overloop verscheen ontstond daarin een vreemde langwerpige schaduw.
Het leek alsof er een heel groot voorwerp in de kamer stond maar toen ze de deur nog verder open duwden zagen ze wat die schaduw veroorzaakte.
Wim draaide zich meteen om en greep naar zijn mond.
Henk staarde naar de gestalte die daar doodstil voor hem hing.
Jan droeg een pak. Zijn tong was grijs en hing uit zijn mond in het hoofd dat naar beneden hing zoals het hoofd van een devote monnik die voor het kruisbeeld buigt, de kin op de borst. De voeten hingen een halve meter van de grond en de punten van de schoenen wezen naar beneden in dezelfde hoek als het hoofd. De armen waren stijf langs het lichaam geklemd en de handen zaten in elkaar gevouwen. De omgevallen stoel lag net iets buiten het bereik van de linker schoen.
De hele scene straalde nederigheid uit, of sterker nog schaamte. Jan was een devoot man. Hij had zijn “zondagse” pak aangetrokken omdat hij de Heer onder ogen zou komen aan wie hij verantwoording zou moeten afleggen voor zijn daden en vooral voor die van zijn zoon.
Het verschil tussen leven en dood had zich nog nooit zo duidelijk aan Henk gemanifesteerd als op dit moment in deze kamer. Hijzelf die steeds zijn eigen adem met regelmatige stoten naar buiten zag komen tegenover dat andere menselijke lichaam dat daar hing en dat onbeweeglijk was en zijn adem leek in te houden, maar in werkelijkheid niet meer ademde.
Boven de balk waar het touw omheen geslagen was zat een glimmende plek op het plafond. Het was een ijslaagje. “De bevroren laatste ademtocht”.
De stoffelijke resten van de vriendin van Eric waren al weken geleden gevonden. Iedereen was ervan overtuigd dat Theo haar dood op zijn geweten had en daarom zichzelf verdronken had in de kleiput.
Jan had het niet geloofd, hij kende zijn zoon het beste. Maar wat had hem dan nu toch ineens tot deze daad aangezet? Wat had hem ervan overtuigd dat zijn zoon toch de moordenaar en verkrachter was geweest?
Henk liet zijn blik door het kamertje gaan. Je kon zien dat de tafel verschoven was en er lagen een paar planken los. Op de tafel lagen nog steeds het juten zakje, de aansteker en het stukje hasj, precies zoals Eric het beschreven had toen hij hem vertelde van de armband. Plotseling dacht hij aan het open geslagen boekje beneden op tafel. Hij was aan het lezen en is toen naar boven gelopen en heeft….wat heeft Jan in die bijbel gelezen dat hem aanzette om zich van het leven te beroven?
Ineens schrok hij op uit zijn overpeinzingen. De deur kraakte. Wim stak zijn hoofd om de deur en bleef hem een paar tellen recht in de ogen kijken. Hij durfde zijn ogen niet op te slaan naar het lichaam dat jarenlang zijn buurman was geweest.
Zwijgend liepen ze naar beneden. In de keuken pakte Henk met een vinger tussen de opengeslagen pagina’s, (had Jan het bewust zo neergelegd?), het boekje van de tafel. Het was in elk geval geen bijbel.
Alleen de linker pagina was beschreven, met een ballpoint.
“21 augustus”, stond er bovenaan de bladzijde.
“Vanmorgen eindelijk een keer alléén met Jacq. naar de blokhut! (gespijbeld onder Frans)”.
Het was een dagboek van Theo!
Wil je me volgen? Vul dan onderaan je email adres in en je krijgt bericht als er een nieuw verhaal verschijnt!